De menselijke embryonale ontwikkeling begint bij de bevruchting (conceptie), dat wil zeggen de vereniging van ei en zaadcel. In vergelijking met andere biologische processen, is dit niet zomaar een uitermate complex en moeizaam voorbereid proces, maar ook een verbazingwekkende en ontzagwekkende gebeurtenis. Ei- en zaadcellen zijn niet "gewone" lichaamscellen die in de voortplanting gespecialiseerd zijn, ze worden ook niet gevormd door kiem ‘klieren ', maar zijn als oer geslachtscellen (gameten) in deze klieren gemigreerd en krijgen daar hun verder noodzakelijke ontwikkeling voor de bevruchting. De gameten zijn vanaf de vroegste stadia in de embryonale ontwikkeling (Morula) in zekere zin apart genomen, nemen aan de totale embryonale ontwikkeling geen deel en vestigen zich vrij laat in de geslachtsklieren.
Als het genetisch materiaal onveranderd van generatie op generatie doorgegeven zou worden, dan zouden er geen evolutionaire ontwikkelingstappen mogelijk zijn. Voor elke bevruchting vindt in plaats daarvan een reorganisatie van het genetisch materiaal plaats, zodat er nieuwe effecten in de stroom van ontwikkeling mogelijk zijn, hoewel de continuïteit behouden blijft. Om dit mogelijk te maken en om het uitsterven van de soort te verhinderen, "offert" het organisme in zekere zin een deel van zijn organen, namelijk de geslachtsorganen, en gebruikt ze alleen voor hun eigen functies. Voor het organisme zelf spelen deze organen geen belangrijke rol, maar voor het behoud van genetische continuïteit en daarmee voor de instandhouding van de soort, zijn ze van cruciaal belang.
Rohen, prof Dr. Med Johannes W. & Lütjen-recoll, Prof. Dr. med. Elke; Funktionelle Embryologie, Schattauer, Stuttgart, 2006. (Page 2)